Migrantenclubjes

In opinie door Hassan Bahara op 18-04-2012 | 23:31

Tekst: Hassan Bahara

„Migrantenclubjes.” Zo worden zelforganisaties voor migranten vandaag genoemd in het Brabants Dagblad. „Clubjes” – een geringschattend verkleinwoordje. Om aan te geven hoe weinig men tegenwoordig op heeft met deze organisaties.

Aanleiding voor het artikel over „migrantenclubjes” is het besluit van de Tilburgse wethouder Auke Blauwbroek om nog één keer de portemonnee te trekken voor deze zelforganisaties. Daarna is het afgelopen. Blauwbroek: „Wij denken dat integratie niet wordt bevorderd als de mensen in hun eigen clubje blijven.”

Ik was er vorig jaar bij toen toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Piet Hein Donner zijn integratienota presenteerde waarin de migrantenclubjes voor het eerst de wacht werd aangezegd, met dezelfde argumenten die Blauwbroek aanvoert. In de zaal waar de integratienota werd besproken zaten de voormannen van de migrantenclubjes. Soms hoorde ik ze smoezen, in het Turks of Marokkaans – alsof ze naar Den Haag waren afgereisd om Donners punt te illustreren dat hun clubs geen ruk aan integratie bijdragen.

Het aangekondigde einde van deze clubjes heeft mij nog geen moment rouwig gestemd. Ze zullen vast emancipatoir nut hebben gehad toen de eerste Turkse en Marokkaanse migranten in Nederland neerstreken. Ze waren spreekbuis voor een onmondige en ongeschoolde gemeenschap. Maar die tijd is allang voorbij. De kinderen van deze migranten hebben geen vertegenwoordigers meer nodig die namens hen spreken. En als ze wel behoefte hebben aan representatie, dan niet door zelfbenoemde stamhoofden waarin ze zich niet herkennen.

Een Turks-Nederlandse vriend, Zihni Ozdil (30), slaakte in 2011 in de Volkskrant een hartekreet: „Als wij (Turkse Nederlanders) niet in opstand komen tegen (...) de paternalistische organisaties en leiders die claimen ons te vertegenwoordigen, zullen we nog dieper wegzakken in de modder van de segregatie.” Volgens Zihni hebben deze organisaties zich te lang de enige juiste afgevaardigden gewaand die migrantengemeenschappen kunnen vertegenwoordigen.

Gisteren vroeg ik Zihni wat hij van de subsidiestop van deze organisaties vindt. „Goede zaak! Het zijn geen minderhedenorganisaties maar segregatieorganisaties.”

Een paar maanden geleden was ik bij een door zo’n migrantenclubje (SMN – Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders) georganiseerde middag. Ik vroeg een beleidsmedewerker van SMN wat zijn organisatie gaat doen nu de subsidiekraan wordt dichtgedraaid.
„We willen een betalende ledenorganisatie worden”, was zijn antwoord.
Daarvoor waren ze kennelijk geen ledenorganisatie en vertegenwoordigden ze een gemeenschap die nooit om hun vertegenwoordiging had gevraagd.

Of SMN ook een toekomst heeft als ledenorganisatie? Ik betwijfel het. Ik vermoed dat migrantenkinderen van nu niet zoveel behoefte meer hebben om zich langs etnische lijnen te organiseren. En wat hebben al die migrantenclubjes in hun decennialange bestaan precies gedaan om de positie te verbeteren van de gemeenschappen die ze zeggen te vertegenwoordigen? Precies. Bar weinig.

Hassan Bahara is columnist, criticus en schrijver. Hij heeft sinds kort een weblog. Deze column is eerder in het NRC verschenen en in overleg met Hassan Bahara ook op Republiek Alochtonië geplaatst. Meer van of over Hassan op Republiek Allochtonië hier.

Links:

Een reactie op de column van Hassan lees je hier bij Hadewych en Steven de Jong schreef in het NRC: Etnisch samenscholen met subsidie, mag je dat integratie noemen?

Verder op dit blog: De zin en onzin van migrantenorganisaties

 

 

 


Meer over hassan bahara, migrantenorganisaties, segregatie.

Delen: