Wat gij niet wilt …; de paradox van een relativistisch liberalisme

In opinie door Bart Voorzanger op 01-05-2012 | 13:28

Tekst: Bart Voorzanger

Samira Bouchibti schreef met ‘De islam, de moslims en ik’ een liefdevolle kritiek op haar cultuur van herkomst – waarover een andere keer meer – en een pleidooi voor een respectvol maar krachtig integratiebeleid. Ze noemt zich liberaal, en dat noem ik me ook, maar er zijn desondanks een aantal punten waarop we tot behoorlijk verschillende keuzen komen. Mijn gepieker daarover bracht me tot het volgende.

Liberalen zijn er in soorten. Zie voor een genuanceerder beeld van het liberale landschap Rutger Claassens Het huis van de vrijheid, waar ik ook graag eens op terugkom. De meest genoemde tegenstelling is die tussen rechtse en linkse liberalen, waarbij rechtse liberalen vrijheid allereerst zien als afwezigheid van dwang, terwijl linkse liberalen eerder, of in elk geval daarnaast, denken aan de beschikbaarheid van reële alternatieven en het vermogen daartussen weloverwogen te kiezen. Een rechtse liberaal is tevreden als niemand de schoenpoetser verhindert om advocaat te worden; een linkse liberaal is dat pas als de rechtenstudie voor de schoenpoetser economisch en sociaal een reële optie is, en als hij geestelijk is toegerust voor een zorgvuldige keuze. Vooral dat laatste maakt linkse liberalen wel eens wat bevoogdend. Hoe dan ook, ik geloof niet dat hier het verschil tussen mevrouw Bouchibti en mij zit.
Een minder vaak genoemde tegenstelling is die tussen absolutistische (of universalistische) en relativistische liberalen. En dat is jammer want het negeren van dat verschil zorgt voor veel verwarring. Volgens Claassen doen liberalen ‘van links tot rechts … graag een beroep op vrijheid als een van de belangrijkste idealen, zo niet het belangrijkste politieke ideaal.’ Maar wat Claassen niet lijkt te beseffen is dat die mededeling meerzinnig is. Wie vrijheid ziet als belangrijkste politieke ideaal kan daarmee bedoelen dat iedereen die daar anders over denkt het bij het verkeerde eind heeft: ‘vrijheid ís het belangrijkste ideaal!’ Ik noem iemand die zo denkt een absolutistisch liberaal. Daartegenover staat de relativistische liberaal voor wie vrijheid net zoiets is als zijn lievelingskleur of zijn lievelingsgerecht: ‘ik vind niets zo belangrijk als vrijheid, maar ik heb geen moeite met mensen die andere dingen belangrijker vinden’.

absolutisten en relativisten
Absolutistisch liberalen zijn ver in de meerderheid. Het zijn de mensen voor wie het vrijheidsideaal van de Verlichting een fundamentele standaard is waaraan elke politieke filosofie getoetst en onderworpen dient te worden. Voor hen zijn de mensenrechten, als moderne uitwerking van dat ideaal, universeel en absoluut. Zij laten gelovigen met hun eigen morele uitgangspunten graag de ruimte, maar altijd bínnen het door die mensenrechten vastgelegde kader. Zij vinden dat de SGP het passief en actief kiesrecht voor vrouwen dient open te stellen. Zij vinden dat weigerambtenaren ontslagen moeten worden. Zij vinden het prima dat zich hier moslims vestigen, maar wél onder de voorwaarde dat die onze grondwet met de daarin vastgelegde principes van vrijheid en gelijkheid niet alleen respecteren – onder het motto dat ieder zich aan de wet hoort te houden – maar ook onderschrijven. En ze vinden het een schande dat een groep islamitische landen de mensenrechten van de Verenigde Naties ondergeschikt achten aan het islamitische recht.
Een relativistisch liberaal daarentegen ziet zijn liberalisme als een der vele mogelijkheden. Ook relativistisch liberalen vinden dat iedereen zich zoveel mogelijk aan de grondwet dient te houden. Maar daarbij benadrukken ze ieders recht het met die grondwet oneens te zijn, en zullen ze blijven zoeken naar ruimte voor andersdenkenden om in elk geval in eigen kring, en waar mogelijk ook in het publieke leven, volgens eigen mores te leven. Van het huishoudelijk reglement van de SGP vinden ze van alles, maar zich ermee bemoeien zullen en willen ze niet. Het enige wat ze eisen is dat SGP’ers kiezende en verkiesbare vrouwen buiten hun partij met rust laten en respecteren. De weigerambtenaar die met een beroep op zijn geloof een bepaald huwelijk niet sluiten wil, geven ze graag de ruimte, zolang er maar iemand anders is die dat huwelijk sluiten kan. De enige harde eis die ze aan een religieuze gemeenschap stellen is dat ze leden die hun geloof de rug toekeren, in rust en vrede laten gaan. En dat de Verklaring van Caïro de sharia boven de Algemene Verklaring van de VN stelt, vinden ze eigenlijk nogal wiedes.
Een relativistisch liberaal geeft andersdenkenden dus alle ruimte voor praktijken die strijdig zijn met zijn liberale uitgangspunten, tenminste zolang mensen die die praktijken eveneens afwijzen daar niet te zeer door worden geschaad. De vrouw die op de kieslijst van de SGP wil, hoeft bij hen niet aan te kloppen. De homo die les wil geven aan een orthodox-christelijke school, hoeft op hun hulp niet te rekenen. Het meisje zonder hoofddoek dat de moskee niet in mag voor haar koranles, moet de kennis die ze zoekt naar hun idee maar elders halen. Kortom, relativistisch liberalen laten die vrouw, die homo en dat meisje in de kou staan wanneer zij eisen dat partij, school en moskee hen anders behandelen. Ter geruststelling, voor thee, troost en hulp om elders onderdak te vinden, kunnen ze bij hen wel degelijk terecht. Zo harteloos zijn relativistisch liberalen nou ook weer niet. Maar ze geven inderdaad ruimte aan allerlei beslist on-liberaal gedrag. En dat heeft iets paradoxaals.

dhimmi’s
Wat beweegt de relativistische liberaal? Waarom rekt hij de grenzen zo op? Vanwaar die schijnbaar overdreven tolerantie? Eigenlijk is dat heel simpel. We delibereren nu over de ruimte die we niet-liberale groepen gunnen in onze liberale en behoorlijk geseculariseerde samenleving. Maar stel je eens een samenleving voor waarin de verhoudingen omgekeerd zijn, waarin een orthodox-religieuze groepering de meerderheid uitmaakt en wij als klein groepje liberalen delibereren over de ruimte die we in die samenleving zouden moeten krijgen. Nemen we dan genoegen met een ‘dhimmi’-achtig tweederangs burgerschap, waarbij we thuis, met de gordijnen dicht, onszelf mogen zijn en zachtjes mogen zeggen wat we denken, maar ons verder geheel conformeren aan de heersende moraal? Zouden we blijmoedig accepteren dat homo’s en lesbiennes in onze eigen kleine gemeenschap tot een celibatair leven gedwongen werden omdat de heersende moraal gelijkslachtig seksueel verkeer afwijst? Zouden we het redelijk vinden als een arts uit onze eigen kleine gemeenschap iemand een vinger of hand moet helpen afzetten omdat de betrokkene door de rechter tot het verlies van dat lichaamsdeel veroordeeld is, en accepteren we dat wie dat niet wil dan maar geen arts moet worden? Ik denk toch dat we minstens de ruimte zouden verlangen om naar eigen inzicht te leven voor zover we onze andersdenkende medemens niet echt feitelijk en blijvend mee schaden. En dáárom denk ik dat we in onze eigen samenleving datzelfde principe moeten proberen te hanteren voor ónze morele minderheden.
Zolang geen niet-SGP’er wordt geschaad door de achterstelling van vrouwen in de SGP, zolang geen niet-moslim wordt geschaad door kledingsvoorschriften van moskeeën, en zolang geen huwelijk onmogelijk wordt gemaakt door het weigeren van de weigerambtenaar, moeten we ons bij dat alles neerleggen. Gewoon om te voorkomen dat we van onze orthodoxe minderheden dhimmi’s in onze liberale oemma maken.
En wat mij betreft kunnen we zelfs een stapje verder gaan. Het beroep dat liberalen volgens Claassen doen op vrijheid als misschien wel het belangrijkste politieke ideaal is in feite op niet meer gebaseerd dan hun – onze – eigen overtuiging. Er is geen absoluut, buiten en boven alle denkbare moralen gelegen standpunt vanaf waar de rangorde van politieke of andere waarden objectief kan worden vastgesteld. Althans ik weet niet waar ik zo’n standpunt zou moeten zoeken. En zolang dat er niet lijkt te zijn, gebiedt bescheidenheid ons om ons eigen wereldbeeld en de wereldbeelden van bijvoorbeeld orthodoxe moslims, christen of joden, al is het maar tot nader orde, misschien toch maar gewoon als gelijkwaardig te zien. Dat maakt het net wat makkelijker die anderen de vrijheid te gunnen om anders te zijn.
Achter Claassens meerzinnigheid schuilt dus een niet onbelangrijke tegenstelling. Net als mevrouw Bouchibti beschouw ik vrijheid als een hoog politiek goed, zeer hoog zelfs, maar ik vind dat andersgelovigen alle ruimte dienen te krijgen om te leven naar hún idealen, gewoon omdat ik vindt dat ze mij die ruimte zouden moeten geven als hun politieke idealen maatschappelijk maatgevend waren. Maar inderdaad: dat betekent dat je soms gedrag moet tolereren waar je niet alleen maar vrolijk van wordt.

Bouchibti, Samira, 2012, De islam, de moslims en ik, Amsterdam, Uitgeverij Van Praag.
Claassen, Rutger, 2011, Het huis van de vrijheid: een politieke filosofie voor vandaag, Amsterdam, Ambo.

Dit stuk verscheen eerder op Barts weblog


Meer over Bart Voorzanger, liberalisme, mensenrechten, relativisme, Rutger Claassen, Samira Bouchibti, universalisme.

Delen: